Waardeloos
‘Een doel voor ogen hebben is slavernij,’ is een uitspraak van Friedrich Nietzsche. Toen de redactie van KAAT me uitnodigde een nieuwe column te schrijven kreeg ik als optie het volgende voorstel aangeleverd: wie bepaalt de waarde van kunst in de openbare ruimte en hoe? Ik moest onmiddellijk denken aan de onsmakelijke vraag van de PVV: wat kost een allochtoon? De PVV wil exact weten hoeveel geld allochtonen de staat kosten en hoeveel ze opbrengen.
De vraag naar de opbrengst van iets, de economische waarde, is typisch een vraag waar de burger van wakker ligt. Het is het chagrijn van de burger dat zich moeiteloos op ‘Fremdkörper’ als allochtonen en kunst laat projecteren. Het ressentiment van de burger is lelijk en reactionair. In deze snel veranderende maatschappij is zijn positie precair, onzeker.
Het precaire (‘precariteit’) waarmee met name Nicolas Bourriaud (auteur van onder andere Esthétique relationelle) de actuele kunst etiketteert is niet enkel aan de kunst voorbehouden. Ze hecht zich aan alle maatschappelijke fenomenen, ze infecteert alles en iedereen.
Logischerwijs is precariteit een doorn in het oog van plannenmakers: politici, economen, strategen, managers, pedagogen et cetera. Zij zijn getraind hun doelen in de toekomst te plaatsen om vervolgens alle obstakels op weg naar dat doel te omzeilen of te elimineren. Dat lukt het best als de tijd stilstaat, maar als alles meebeweegt en van plaats wisselt wordt het lastig zonder kleerscheuren aan het gestelde doel te geraken.
Wie bepaalt de waarde van kunst in de openbare ruimte en hoe? Ik. Nogal wiedes. Als beeldend kunstenaar heb ik er verstand van, ik baseer mijn oordeel op intellectuele, inhoudelijke en esthetische argumenten en ik heb ervaring met het realiseren van beelden in de openbare ruimte. Daarnaast bepaalt de opdrachtgever de waarde van kunst in openbare ruimte. Hij baseert zijn oordeel op de ‘uitstraling’ die het werk op zijn omgeving heeft. Hij weet namelijk alles van (city)marketing, hij weet exact wat zijn stad, gemeente of wijk nodig heeft. De waarde van kunst in de openbare ruimte wordt ook door de criticus bepaald. Zijn oordeel is historisch onderbouwd en hij heeft overzicht over het landschap van de beeldende kunst.
Vergeet de politicus niet! De politicus weet als geen ander hoe een beeld als Santa Claus de gemeenschap aanzet tot verloedering en rebellie. De politicus laat zijn moraal niet door een kunstwerk uit het lood slaan, niet voordat hij de pers heeft gehaald. Ook de burger bepaalt de waarde van kunst in de openbare ruimte: het kunstwerk staat voor zijn deur. Het bederft zijn uitzicht, hij heeft er niet om gevraagd, betaalt er belasting voor dus: wat kost het? Verder zijn media en tijdgeest medebepalend in het waarderen van kunst in de openbare ruimte.
Kortom de waarde van een kunstwerk in de openbare ruimte wordt bepaald door een mix van ideeën, visies en opinies die slechts één doel dienen: het eigenbelang.
Het eigenbelang is de bondgenoot van de angst: de angst om tekort te komen, de angst om private of collectieve doelen niet te halen. Angst voor gezichtsverlies, chaos, ontslag, depressie, ziekte, dood.
Verkeerslichten, wegbewijzering, oversteekplaatsen, beveiliging en toezicht kanaliseren deze burgerlijke angst. Kunst in de openbare ruimte daarentegen wakkert in zijn absurde, onverklaarbare aanwezigheid diezelfde angsten aan. Dat is een sterk punt.
Economisch gezien is kunst in de openbare ruimte niets waard dat wil zeggen: niet meer dan de kostprijs. In vergelijking met bijvoorbeeld vangrails (duizenden kilometers in Nederland) kost kunst de maatschappij niets. De economische waarde van kunst in de openbare ruimte vermeerdert ook niet omdat ze niet wordt verhandeld. Zelfs de esthetische, ethische, intellectuele, sociale of architectonische waarde van kunst in de openbare ruimte is discutabel. Daarom koester ik de woorden van Nietzsche: ‘Een doel voor ogen hebben is slavernij.’ Of zoals de Dadaïsten pleegden te roepen: ‘Jedermann sein eigener Fussball!’ Zoveel is duidelijk: Kunst macht frei.
